Toepassing specifieke zorgplicht flora en fauna in de praktijk

november 21, 2025

Toepassing specifieke zorgplicht flora en fauna in de praktijk

Met de invoering van de Omgevingswet (Ow) is de aanhaakplicht voor het onderdeel flora en fauna komen te vervallen. Vroeger bestond er een koppeling als voor een bepaalde activiteit meerdere vergunningen nodig waren. Dat is nu niet meer zo. Dit betekent dat een gemeente niet langer hoeft te toetsen op het onderdeel flora en fauna bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Quickscan flora en fauna

Het aanleveren van een quickscan flora en fauna bij een dergelijke aanvraag is daarom niet langer noodzakelijk. De gemeente heeft wel de verplichting op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) om de aanvrager te laten weten welke vergunningen er nog meer nodig zijn om bepaalde activiteiten te verrichten voor zover dat in te schatten is (artikel 3.30 Awb).

Extra vergunning

Als blijkt dat er voor de activiteit een vergunning voor flora en fauna noodzakelijk is, omdat er sprake is van beschermde soorten in de omgeving, mag de activiteit niet worden uitgevoerd voordat een dergelijke vergunning er daadwerkelijk ligt (artikel 5.1 lid 2 Omgevingswet). In het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal) staan in de artikelen 11.27, 11.36 en 11.54 verwijzingen naar de documenten waarin de beschermde soorten zijn beschreven.

Specifieke zorgplicht

Naast de vergunningplicht bestaat er ook een specifieke zorgplicht. Deze vind je in artikel 11.27 van het Bal. De specifieke zorgplicht geldt als degene die een flora en fauna-activiteit verricht weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de natuur. Hij moet dan maatregelen nemen om deze gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of achterwege te laten. De verplichting houdt in dat voorafgaand aan het verrichten van de activiteit nagegaan moet worden of er aanwijzingen zijn van de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten.
De specifieke zorgplicht verplicht de initiatiefnemer om uit te zoeken of hij een flora- en fauna vergunning moet aanvragen.

Wat kan van een initiatiefnemer gevraagd worden?

Voor het beantwoorden van die vraag is van belang hoe de begrippen ‘redelijkerwijs kan vermoeden’ en ‘nadelige gevolgen’ ingevuld worden in een concreet geval. Er zijn tot nu toe twee rechtelijke uitspraken over dit onderwerp.

Op 13 augustus 2024 vat de rechtbank Midden-Nederland samen, dat alleen kan worden gehandhaafd als er sprake is van evidente strijdigheid met de zorgplicht waarbij (dreigende) ernstige nadelige gevolgen kunnen optreden of acuut dreigen op te treden. In een commentaar wordt echter de vraag opgeworpen of dit rijmt met het Bal en de parlementaire geschiedenis omdat in deze teksten geen onderscheid gemaakt wordt naar de ernst van een nadelig gevolg.

In de uitspraak van 18 februari 2025 geeft de rechtbank in Gelderland aan dat relevant is of de initiatiefnemer alle zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem verwacht had mogen worden om ten tijde van de start van de werkzaamheden op de hoogte te kunnen zijn van de aanwezigheid van de kerkuil op het perceel. Doordat de initiatiefnemer, hoewel er aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een kerkuil, geen nader onderzoek heeft laten uitvoeren en startte met de werkzaamheden, heeft hij in strijd met de zorgplicht gehandeld.

Wat kun je doen als natuurbeschermer?

Via de website www.officielebekendmakingen.nl kun je volgen of een bepaalde omgevingsvergunning in jouw omgeving is aangevraagd en verleend. Heb je het vermoeden dat de leefomgeving van beschermde diersoorten door het project in gevaar komt, vraag dan bij de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN, info@odbn.nl) na of er een flora- en faunavergunning aangevraagd is.
Is dit niet het geval, dan kun je overwegen om een handhavingsverzoek in te dienen bij de ODBN. Als er haast bij geboden is, dan kun je ook denken aan de mogelijkheid van het indienen van een voorlopige voorziening naast een handhavingsverzoek.

Preventief handhavingsverzoek

Soms blijkt uit verklaringen van de initiatiefnemer of uit voorbereidingshandelingen dat je er bijna zeker van kunt zijn dat er een overtreding gaat plaatsvinden. Als dit aan de hand is, dan kun je een preventief handhavingsverzoek indienen bij de ODBN. Hierbij is van belang dat je kunt aantonen dat er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat de overtreding zal plaatsvinden.

Zo’n situatie kan zich voordoen als er voorbereidingshandelingen gestart worden of voornemens bekend worden gemaakt waaruit het overtreden van voorschriften afgeleid kan worden.